1700-

  • Armoede
    • Als generaliteitsland werd Brabant door de Staten-Generaal in economisch opzicht als wingewest uitgebuit met zware belastingen en heffingen. Als gevolg daarvan heerste er ook in Lieshout armoede. Inwoners die niet in hun onderhoud konden voorzien, werden geholpen door de Heilige-Geestmeester. Op deze armenzorg werd echter ook in toenemende mate een beroep gedaan door armlastige mensen die van buiten Lieshout kwamen.
    • Op 18 maart 1700 namen de schepenen het besluit om aan de toestroom van vreemden een einde te maken. In modern Nederlands:

      Het wordt steeds duidelijker dat veel vreemde personen, buiten deze heerlijkheid geboren, hier komen wonen. Ze huren erven, huizen, kamers, hoeven en land. Daar de mogelijkheid bestaat dat deze mensen vroeg of laat armlastig worden, hetgeen al is gebeurd, hebben de schepenen met algemene stemmen besloten om alle ingezetenen te verbieden onderdak te verlenen aan vreemden op straffe van 3 gulden boete per dag, te betalen aan de drossaard. De vreemden moeten vertrokken zijn binnen zes weken na publicatie van dit besluit, tenzij ze iemand vinden die borg voor hen wil staan, voor 150 gulden per persoon. Degenen die hier al wonen, maar hier niet geboren zijn, moeten een schriftelijke verklaring van hun geboorteplaats hebben, dat ze ondersteund zullen worden indien ze tot armoede vervallen.[42]

      Waarschijnlijk is er aan dit besluit niet strak de hand gehouden, want vijf jaar later werd het opnieuw bekrachtigd en werden de boetes flink verhoogd. Daarna werd er van deze maatregel in de schepenprotocollen geen melding meer gemaakt.

  • Vernielingen
    • De totale schade in het jaar 1702: Sulck kompt de geheele geledene schade deser heerlijckheijt te bedragen de somme van seventien duijsent drij hondert dartien gulden, elff stuiver acht penningen. Tijdens de Spaanse Successieoorlog trok op 27 juli 1702 het groot leger onder het beleijdt van de Heeren Graven ende Generaels Marlborough ende Athlone voorbij Lieshout. Een gedeelte trok verder, het grootste deel kampeerde enkele dagen bij het dorp. Op 1 augustus passeerde het kleijn leger en op 13 september kampeerde er een partij van vierhondert man. Op 11 oktober 1702 stelden de schepenen een lijst op van de schade. Die bedroeg 17 313 gulden 11 stuivers 8 penningen. De grootste post betrof ruim achttien hectare oogst die vertrapt werd. Er ging rogge, tarwe, gerst, haver, boekweit, hooi, klaver en gras verloren ter waarde van 12 298 gulden.
    • In dezelfde periode werd Lieshout door de Fransen gebrandschat. De geëiste contributie bedroeg twee en een half maal de verponding, hetgeen neerkwam op 3180 gulden. De feitelijke betaling aan de Fransen bedroeg 1020 gulden, afgedragen via een tussenpersoon in Antwerpen.[43]
  • Verkoop van de hoeven  
    • De koopakte van de Plashoeve, de eerste hoeve die verkocht werd. Diezelfde dag kreeg Libertus van Ravesteijn, provisor van de abdij van Postel, volmacht om twaalf Lieshoutse hoeven, de oorspronkelijke acht horigenhoeven en vier hoeven die inmiddels van het Hof waren afgesplitst, te verkopen. 
  • Verkoop heerlijke rechten 
    • In 1714 verkocht de abdij van Postel de heerlijke rechten, het tiendrecht en het voorpoot-recht, benevens de molen en de overgebleven hoeve aan mr. Adriaan Bout. Deze betaalde daarvoor 18 575 gulden. Adriaan Bout kocht tevens de schuldbrieven die in 1698 ondertekend waren bij de verkoping van twaalf Lieshoutse hoeven, waardoor de totale koopsom uitkwam op 31 000 gulden.
    • De abdij van Postel inde met de verkopingen van de heerlijkheid Lieshout in 1698 en 1714 samen 44 825 gulden. In de tussentijd was op de schuldbrieven aan de abdij van Postel zestien jaar lang rente betaald, zij het niet zonder problemen. De abdij had vier schuldenaars voor de schepenbank moeten dagvaarden om betaling van de rente, vermeerderd met een procent strafrente per achterstallig jaar, af te kunnen dwingen.[44]Adriaan Bout verkocht de heerlijke rechten in 1719 aan zijn zoon Jan Bout. Deze bouwde tussen 1719 en 1725 een buitenverblijf, dat in het dorp het Jachthuis, het Herenhuis of kortweg het Huis werd genoemd. Het was het eerste stenen gebouw in Lieshout. Jan Bout, en later ook zijn zoon Adriaan Bout, verbleef regelmatig in het jachthuis om er het jacht- en visrecht uit te oefenen.[45]
  • Epidemie
    • Rond 1720 werd Lieshout getroffen door een onbekende ziekte, zoals blijkt uit een gezamenlijke brief van de schepenen en borgemeesters van 1 oktober 1722.[noot 5] Zij hebben persoonlijk onderzoek gedaan naar de omvang van de ziekte. Deze werd in 111 van de 140 huizen aangetroffen. In de brief staat, in modern Nederlands:

... dat in het dorp al gedurende twee jaar een zeer besmettelijke ziekte heerst die gepaard gaat met hoge koorts, waardoor degenen die er door de Hemel mee geteisterd worden, meteen buiten kennis raken. Velen zijn door de ziekte gestorven en zij die het overleven blijven nog maandenlang ziek. De ziekte is zo besmettelijk, dat in elk huisgezin waarin iemand de ziekte krijgt, meteen alle huisgenoten aangestoken worden en buiten kennis raken, waardoor ze elkaar niet meer kunnen verzorgen.[47]

  • De MOLEN
    • In  1722 werd de windmolen verplaatst van de Molenheide naar het gebied 't Lankelaar aan de oostzijde van Lieshout[3] [4] 
  • Het verschil in grootte tussen de hoeven die toebehoorden aan de abdij van Floreffe en andere boerenbedrijven blijkt duidelijk uit het aantal koeien per bedrijf in het jaar 1736. De tien voormalige abdijhoeven herbergden in totaal 130 koeien; de kleinste had er acht, de grootste negentien. De andere 120 bedrijven telden samen 276 koeien. Ze hadden allemaal minder dan acht koeien, gemiddeld iets meer dan twee.[70]
  • Vanaf ca. 1750 na Chr. werden aardappels verbouwd

  • In de periode 1770-1950 vonden grootschalige ontginningen van de heidevelden plaats en werden stuifzanden gefixeerd. 
    • Tussen 1700 en 1800 na Chr. verdwenen de laatste bosrestanten zodat in de meeste gemeenschappelijke gronden alleen uit heide en moerassen bestonden. Slechts enkele havezate- en kasteelbossen bleven over. Zolang de marken gehandhaafd bleven kon geen verdeling plaatsvinden en bleven de woeste gronden ongecultiveerd liggen.
  • Bron: SRE Milieudienst “Eerste opzet voor een onderzoeksagenda voor de kempen. Bijlage 3 2011 Samenwerkende Kempengemeenten Versie 2.0
    • Er werd weinig ingevoerd en er was enige uitvoer van boter.

    • Wel werd veel hout uitgevoerd; houtproductie was een belangrijke bron van inkomsten voor de Norbertijnen. In de pachtovereenkomsten van de abdij werd vastgelegd, hoeveel jonge eiken er per hoeve geplant moesten worden. Het ging steeds over tientallen bomen per jaar. Voor het opkweken van de jonge bomen moest de pachter zelf zorgen. De bossen die zo per hoeve ontstonden bleven eigendom van de abdij. De hoevenaars kregen slechts bij uitzondering toestemming eikenhout te gebruiken.[71]

    • Na de komst van de Fransen, die in 1794 de Zuidelijke Nederlanden bezetten, kwam in het kader van de rechten van de mens en burger nu de macht aan het volk en sprak men voortaan van de Municipaliteit (gemeentebestuur) van Lieshout.
      • De eerste verkiezing van een dorpsbestuur door de eigen inwoners had in Lieshout plaats op 23 april 1795; het zou tevens tot 1848 de laatste zijn. De leuze Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap had overal de gemoederen in beweging gebracht. Gelijkheid gold voor iedereen, dus ook voor de onvermogenden die nu meenden evenzeer recht te hebben op het maaien van heide en het steken van turf als de van oudsher daartoe gerechtigden. In het voorjaar van 1795 was er dan ook overal op de Lieshoutse Heide en in het Broek op grote schaal turf gestoken, zonder dat men zich iets aantrok van de enkele jaren daarvoor door de regenten genomen besluiten.

    Maak jouw eigen website met JouwWeb