Beheer van bomen

1. RINGEN

Een oude boom heeft een plek in het bos.

Met zijn kruin houdt hij het licht tegen, met zijn blad voedt hij de grond. Hij biedt plaats aan verschillende dieren, schimmels en mossen.

Als de boom gekapt wordt, onstaat er een lichte plek in het bos, waardoor verschillende planten kunnen gaan ontkiemen.

Door een boom te ringen, zorg je dat de sapstromen omhoog wel doorgaan, waardoor de boom niet meteen verdord, maar de suikerstromen van het blad naar de wortels wordt onderbroken, waardoor de wortels en dus de boom langzaam zullen sterven, waardoor de ondergroei een aantal jaren de tijd krijgt om de plaats van deze boom in te nemen.

 

Definitie: 

Ringen is het volledig rondom de stam afschillen van een strook bast, inclusief cambium. De boom sterft als gevolg geleidelijk af. Om ergonomische redenen ring je de stam best ongeveer op borsthoogte.

 

Beschrijving

Ringen als beheermaatregel kan uitgevoerd worden met een trekmes en een staalborstel. Hierbij wordt de bast én het cambium rondom rond beschadigd over een breedte van ongeveer 10 cm (voor sommige boomsoorten 20-30 cm, bijvoorbeeld Amerikaanse vogelkers). Zo wordt de neerwaartse sapstroom volledig onderbroken en de actieve celdelingslaag (het cambium) beschadigd. Op die manier ‘verhongert’ de boom en sterft geleidelijk af. Doordat de geringde concurrenten van een optie langzaam afsterven, blijft het onderste deel van zijn stam voldoende beschaduwd. Dit bevordert natuurlijke stamreiniging.

Onzorgvuldig ringen, staat gelijk aan verloren moeite, de wonde zal immers probleemloos dichtgroeien. Vanuit de overblijvende bast groeit immers wondweefsel (callus). Daaruit vormt zich dan een nieuwe cambiumlaag waarna de normale diktegroei hervat. Snelgroeiende bomen vormen sneller wondweefsel dan traaggroeiende bomen. Ook in het voorjaar geringde bomen beginnen zich sneller te herstellen dan bomen die in de nazomer of later worden geringd omdat de groei van het cambium vooral in mei, juni en juli gebeurt. 

Daarnaast moet té diep ringen ook worden vermeden. In dat geval snijd je dieper in het spinthout dan de zone waar het watertransport gebeurt (= buitenste zone van het spinthout). Dit heeft fysiologisch hetzelfde effect als wanneer je de boom afzaagt. De boom sterft dan van de 'dorst' in plaats van de 'honger', want de opgaande sapstroom is nu ook onderbroken. Boven de ringwonde verdorren de bladeren en dit deel sterft snel af. Deze breken dan ook meestal snel door op de plaats van de ringwonde. Gevolg is dat je dan te snel de kroonsluiting en het proces van natuurlijke stamreiniging onderbreekt. Bij snelgroeiende boomsoorten echter, zoals bijvoorbeeld Amerikaanse vogelkers; zie je in het deel onder de ringwonde dat de plant onmiddellijk stam- en wortelopslag begint te vormen, dat in staat is een nieuwe, levensvatbare boom te vormen.  

Op het eind van de kwalificeringsfase, dit is enkele jaren voor het omslagpunt, is het weinig zinvol nog te ringen. Bij sommige soorten zoals eik of den duurt het soms tot 5 jaar voor het effect van ringen zichtbaar wordt. Daarnaast creëert het gevaarlijke situaties voor de daaropvolgende eerste dunning. Vellen van dode bomen is immers niet zonder risico. Alles wat niet kan wachten tot de eerste dunning, moet bijgevolg in dit stadium voor de voet weggezaagd worden. 

UitgebreidRingen kan met wisselvallig succes gebruikt worden bij de bestrijding van houtige invasieve exoten. Wanneer er zo goed als geen dood hout in een bosbestand aanwezig is, kan door ringen het aandeel dood hout stijgen. In de beheersvisie voor openbare bossen wordt aanbevolen te streven naar minstens 4% dood hout gedurende de looptijd van een beheerplan (ong. 20 jaar). Dode staande en liggende bomen leveren immers een belangrijke bijdrage aan de biodiversiteit en stabiliteit van het bosecosysteem.

Tegelijk ontstaan dan meer mogelijkheden voor natuurlijke verjonging  van inheems loofhout. Ringen kan worden toegepast in combinatie met een gewone exploitatie tijdens een dunning door niet alle te dunnen bomen af te voeren. Tenslotte kan ringen ook worden toegepast op delicate plaatsen waar het risico op schade door een gewone exploitatie te hoog is. Bijvoorbeeld op te drassige standplaatsen. Of in sommige gevallen tijdens een dunning van oudere beuken om schorsbrand te vermijden. Deze boom is geringd aan de basis van zijn stam waardoor de neerwaartse sapstroom onderbroken is. Door uitlopers te ontwikkelen onder de inkervingen, probeert de boom alsnog zijn dood uit te stellen.

 

Als u deze herfst door het meest oostelijke deel van het bos- en heideterrein juist ten noorden van Gasteren loopt (dus ten oosten van de Schipborgerweg), dan kunt u, met een beetje geluk, in het bos bomen zien met een opvallende lichte band om de stam. Op een hoogte van ongeveer 125 cm ontbreekt bij deze bomen de donkere bast waardoor het lichte hout zichtbaar is.
Het gaat hier om een bosbouwkundige ingreep van de natuurwerkgroep om volwassen Amerikaanse vogelkersbomen (bospest) ‘op stam’ te laten sterven. De bast, en dan vooral het vlak daaronder liggende cambium (de dunne laag waar de sapstromen van de boom doorheen gaan) is met een kleine bijl weggehakt. De sapstromen van de boom komen dan tot stilstand. Dus: in het najaar geen voedsel van de bladeren naar de wortels en in het voorjaar geen voedsel van de wortels naar de bladeren. De boom gaat dood.
Je zou de bomen natuurlijk ook kunnen omhakken of omzagen. Dat kan. Maar dan ontstaat op de plaats van de omgehakte boom een open plek waar, gestimuleerd door een overdaad aan licht, binnen de kortste keren weer vogelkerszaden ontkiemen. Als de geringde boom langzaam afsterft zal deze geleidelijk worden overgroeid door de omringende bomen. In dit bos zijn dat vooral inlandse eiken.
Het is dus een kwestie van een langzame overgang.
Overigens gaan we als groep ook vrolijk verder met het uitspitten van de kleinere vogelkersen. Elke woensdagochtend. Dat blijft nodig om de heide open te houden.

De natuurwerkgroep

2. Slapende knoppen

 

Loofbomen en dennenbomen reageren verschillend op kappen.

Een loofboom maakt in de top een groeiremmend hormoon aan, dat voorkomt dat slapende knoppen in de steel ontwaken en uitschieten. Alle energie moet naar de top gaan om omhoog te kunnen groeien.

Als de top wordt gesnoeid, of de boom wordt omgezaagd, verdwijnt het groeiremmend hormoon en ontwaken de slapende knoppen. 

Een loofboom zal dan opnieuw uitschieten.

 

Bij een dennenboom is dat niet het geval.

Als je op het dode hout terugsnoeit, zal hij niet opnieuw uitschieten.